ken en voor de vertaling van het monogram als
Pieter Adriaensz. Kocx en niet als Adriaen Pijnacker.
Een groote schotel met een tafereel van een familie bij
de wieg en een rand met uitgespaard ornament, en blad
ranken met putti en dieren 1) is eveneens gemerkt met
het monogram Deze schotel staat wat het orna
ment betreft niet ver van den schotel van 1729, dien
wij straks zullen bespreken, die echter een ander merk
draagt. Van blauw op wit aardewerk met het merk
hebben wij geen afbeelding. De aandacht valt bij dit
werk het meest op het polychrome. Wij zullen dus daar
er nader over spreken.
Ondertusschen kan een aantal achtereenvolgende
merken van de plateelbakkerij „de Grieksche A" wor
den verklaard. Van Wouter van Eenhoorn hebben wij
geen merk, wel echter van Samuel van Eenhoorn met
het teeken of S.V.E. Dan volgt het aardewerk met
het merk of A.K., dat tegen 1700 gedateerd kan wor
den en in deze plateelbakkerij onder Adrianus Kocx
is gemaakt. Het aardewerk dat met of P.A.K. is
gemerkt en zich bij het voorgaande aansluit, kan thans
met vrij groote zekerheid worden toegekend aan Pieter
Adriaensz. Kocx en diens weduwe, *lie nog jaren in de
13de eeuw het bedrijf met hetzelfde merk voortzette2).
Wij kunnen wat het aardewerk van „de Grieksche A"
betreft echter geen lijn doortrekken tot 1764, toen Jan
Theunisz. Dextra het merk deponeerde, van wien
wij straks werk, zij het van minder fijne kwaliteit dan
van zijn voorgangers, zullen aanwijzen.
Dicht bij het aardewerk van Samuel van Eenhoorn
staat het zachte blauwige wit en het fijne blauw met
1) Hudig, t.a.p. afb. 213. 2) Zie boven blz. 69 e.v.
124