lijk waren ook alle fabrieken aldaar tegelbakkerijen
en geen plateelbakkerijen. Bovendien schijnt er in het
algemeen genomen een uitgesproken verschil te zijn
tusschen de producten van Delft en Rotterdam, want
beide soorten worden in de inventarissen van Rotter-
damsche verkoopers onderscheiden. De superioriteit van
„het Delftsch" met enkele uitzonderingen boven de
Rotterdamsche waar wordt bewezen door de groote hoe
veelheid „Delftsch", die in Rotterdam werd verkocht.
Het meeste Rotterdamsche aardewerk moet naast tegels
eenvoudig „schotelgoed" zijn geweest, in later tijd van
grover kwaliteit dan de mooie stukken oude Noord-
Nederlandsche majolica der vroegere periode. Van
Bleyswijck's reeds boven aangehaalde uitspraak over
het fijnere werk dat in Delft en het grovere dat in Rot
terdam en elders werd gemaakt, is daarvan getuige.
Zoo zijn wij gekomen tot het werk der Delftsche pla
teelbakkerijen. Als overgangsstuk tot onze bespreking
van het blauwe op witte Delftsch noemen wij nog
een groot tegeltableau, voorstellende een vaas met bloe
men in blauw op wit, in het Rijksmuseum te Amster
dam, dat van omstreeks 1700 moet zijn en in Delft kan
zijn gemaakt of wellicht in Rotterdam. Tot besluit ver
wijzen wij naar het boven reeds uitvoerig besproken
tegeltableau met de Bolswardsche tegelbakkerij van
1737, afb. 33, meteen nog eens een vingerwijzing in de
richting van Friesland, waar veel tegels en tegeltableaux
zijn gemaakt, terwijl de naam van Pieter (Pytter)
Grauda, die in Harlingen omstreeks 1685 werkte, moet
worden genoemd, omdat hij zijn tegel schabionen met
zijn voorletters signeerde, afb. 30. Van tegeltableaux en
wandbekleeding uit Friesche tegelbakkerijen noemen
wij als voorbeeld een kamerbekleeding uit een huis in
Workum, thans in het Friesch museum te Leeuwarden,
in 1779 gemaakt in de werkplaats van Tichelaar te
Makkum, voorstellende de vier jaargetijden, in blauw
geschilderd door Adam Sybel.
Voor tegels en tegeltableaux, die in het polychrome
104