luid, dat uit de nieuwe pijpenmonden vloeide. Wie het breed had, liet het breed hangen. De disposities van de Barok-orgels voldoén in de rijkste mate aan de drie eischen, op blz. 17—18 aan een orgel dispositie gesteld. Zij maken daarbij de, in de Renais sance begonnen en tijdens de 16de en 17de eeuw voort gezette, ontwikkelingslijn af, evenals de kunst van een J. S. Bach deed met die van vorige generaties. In deze disposities manifesteeren zich zoowel statische orde ning van het klankenmateriaal als dynamische con trastwerking. Wij zien dit reeds in de bezetting der „werken", die op verschillende toonhoogten worden gebaseerd, bv. in het hoofdwerk domineert het 16' Praestant-karakter, in het rugwerk het 8-voets, in het bovenwerk het 4-voets, in het borstwerk het 2-voets, in het pedaal het 32-voets. Kleinere orgels zijn bv. in het hoofdwerk op 8-voet gebaseerd, in het rug- of boven werk op 4-voet, in het pedaal op 16-voet. Vooral bij de tutti's der afzonderlijke „werken" verkrijgt men een levendige afwisseling, en daarom voelden de meeste organisten niet de noodzaak van registratiewisseling binnen de „werken". Ook in de détails komt deze contrastwerking uit. Zoo werd bv. tegenover de Mixtuur in het hoofdwerk een Scherp op het rugwerk, en daartegenover weer een Cymbel op het bovenwerk, en een Ruischpijp op het pedaal gedisponeerd, die door hun samenstelling het verschil in toonhoogte-accent dezer werken belichtten. Hetzelfde geldt voor de Quinten. Maar ook zien wij die ordening en contrastwerking binnen de registerbezetting van elk „werk" afzonder lijk. Allereerst vinden wij hier als vertegenwoordigers van de helderheid in het geluid een zoo volledig moge lijke Praestantenfamilie (bv. 8', 4', 22/3', 2', Sesquial- tera, Mixtuur, Scherp), in diameter nog steeds vrij eng, met vrij breede labiums, en een vrij snel doorsnede- verloop van laag tot hoog pijpwerk. Een en ander 65 Orgels In Nederland 6

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 85