Jean Moreau het orgel te Gouda (1736), met zijn tin
telend tutti. 1) Tenslotte kunnen van de grootere orgels
uit dien tijd worden genoemd die in de St. Servaas-
en St. Matthiaskerk te Maastricht, waarschijnlijk van
Belgische makelij, het laatste nog met een interessant
discant derde manuaal (Récit)
Op deze orgels kon men door de, sinds 1690 in Duitsch-
land toegepaste, gelijkzwevende temperatuur met één
thema alle mogelijke modulaties naar andere toon
soorten maken, waardoor men niet meer tot meer the
ma's binnen één toonsoort de toevlucht behoefde te
nemen. Zoo kon men zich grooter vrijheid en contrast
werking in vorm en harmonie gaan veroorloven, waar
van de organisten bij hun wekelijksche orgelconcerten
dan ook gretig gebruik gingen maken. De „kenners"
onder het burgerpubliek vergastten zich aan die ver
klanking van hun levensidealen, in de stoute vlucht
der improvisatie; voor de „liefhebbers" was de voort
durende afwisseling in klank en toonsoort een sensatie.
De lofdichten op het orgelspel en de nieuwe orgels uit
de periode 1690—1750 zijn van een en ander welspre
kende bewijzen.
Het loont de moeite, na te gaan in hoeverre deze tijd
geest van Barok zich in den bouw van het Nederland-
sche orgel, speciaal in het klankmateriaal, heeft vast
gelegd.
Daarbij treft ons allereerst, dat in deze orgels een zoo
sterke eenheid van artistiek en technisch meesterschap
is bereikt, dat deze periode, zoo dan niet als een natio
naal, maar zeker als het hoogtepunt in de orgelbouw
kunst hier te lande mag worden geëerd. Materialen,
conceptie, klank en afwerking zijn superieur, en maken
deze orgels tot het doel van pelgrimstochten van tal
rijke orgelkenners in binnen- en buitenland. Deze kunst
werd goed betaald, en met de „douceurs" van wijn en
bier bleven de opdrachtgevers in stijl met het edele ge-
D Zie noot 5 op blz. 62.
64