48
sia tot de Fuga, en schreef daarnaast zijn meer impro
visatorische Toccata's met hun passagewerk en accoor-
den, en zijn koraal- of lied-bewerkingen en -variaties.
Een typische illustratie van zijn orgelgebruik en van
dit samengaan van nauwer verband met zinnelijke be
koring zijn de echowerkingen in zijn composities, pun
tige dialogen tusschen de beide manualen van zijn
orgel. Al valt een Engelsche invloed op Sweelinck niet
te miskennen, hij is het geweest, die op het muzikale
front den strijd van Nederland om zelfstandigheid heeft
meegestreden, en daarin zelfs baan heeft gebroken voor
de Noord-Duitsche orgelschool (Praetorius, Scheidt,
Scheidemann, e.a.). Dit is te meer opmerkelijk in dezen
gistenden tijd, waarin de Italiaansche kunst in de vaart
van zijn gedurfd sensualisme kunstenaars van vele an
dere naties meetrok, ook aanvankelijk onze schilders,
bij wie de Renaissance-manier verwerd tot manierisme.
Van fantastische pathetiek hield echter de Noord-Neder-
landsche orgelkunst zich ver.
Wel komt met de emigratie uit de Zuidelijke Nederlan
den na de Reformatie iets van dien geest tot ons in het
uiterlijk der orgels. Een zeer vroeg voorbeeld is reeds
de hoofdorgelkast (1542) uit de Martinikerk in Gro
ningen van den Vlaamschen orgelbouwer Andreas de
Mare. Hierin zien we niet alleen de pilasterindeeling
der Renaissance, maar ook decoraties, waarin een zin
voor schilderkunstige schaduwwerking, mythologische
emblemen en rhetorische fantastiek zich aandient: car
touches, koppen in medaillons, rolwerk, maskers en
grotesken in den vorm van gehurkte vrouwen met het
onderlijf van een kikker, enz. Na 1555 wordt onder
invloed van een Hans Vredeman de Vries en Corn.
Florisz. de Vriendt deze ornamentiek gepopulariseerd
en verbreid over de Nederlanden en ver in Duitschland.
In de orgelkasten behield men wel nog den Gothischen
grondvorm en aanvankelijk de maaswerkdecoratie (die
op de plantenranken in de natuur was geïnspireerd),