43 HOOFDSTUK III VR IJ WORDING (1570-1635) Kan de geheele orgelcultuur vóór 1550 Gothisch wor den genoemd? Ik meen van niet. De sterke individua- liseerende tendens, die in de geheele 15de eeuw de Nederlandsche orgelkunst krachtig omhoogvoerde, is eerder Renaissancistisch van aard. Zelfs werd er toen tusschen al deze individueele orgeldeelen reeds een verband gelegd, al zou het Nederlandsche orgel pas in de 17de eeuw in opbouw en geluid een overtuigende en imposante „eenheid van veelheid" worden. Het is eigenlijk niet mogelijk en heeft daarom weinig zin, te spreken van Gothische, Renaissance- en zelfs Barok- tijdperken in onzen orgelbouw. Zoo werd b.v. nog in 1592 te Weesp een orgel gebouwd met een 16 sterk blokwerk, een typisch Gothisch element in het begin van den Baroktijd! Nog in het begin der 18de eeuw stelde een Friesch orgelmaker voor, springladen en kort klavier te bouwen! Wel bracht de Reformatie na 1566 hier te lande be langrijke veranderingen in den orgelbouw mee. We zagen eerder, dat reeds in de 15de eeuw zich een wereldlijke orgelkunst ontwikkelde, die ook de kerke lijke dreef in een richting, waarbij het artistieke het liturgische ging overheerschen en doortrekken. Buiten de kerk speelden „dansorganisten" op de positieven in deftige milieus hun wereldsche liederen, madrigalen en dansen, maar in de kerk klonken van de orgels ook wel eens zgn. „parodiemissen", waarbij het kerklatijn was getoonzet op wijzen van wereldlijke composities, en niet steeds de meest ingetogene. Kreps merkt hier over op: „De muzikanten dachten waarschijnlijk aan de muziek en niet aan de woorden; omgekeerd de luis-

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 49