pedaal ging van F. G. A. tot c1, soms d1. In den voor kant der manuaaltoetsen waren driepas- of accolade figuurtjes uitgesneden. De registers moesten worden uitgetrokken, verschoven of ingestooten (b.v. Oosthui zen). De spring- en sleep laden zullen goed geweest zijn. Joachim Hess bezag in 1791 een gedemonteerde springlade uit 1523 te Haarlem en schreef: „Toen ik die verborgen werktuigen daarin beschouwde, zag ik de kunstige en zuivere arbeid niet minder dan de lang durigheid in hetzelve alleszins doorstralen." En nie mand minder dan Arp Schnitger had lof voor de sleep- lade van het Groninger Martini-orgel, de eerste in Nederland. De zwakke plekken in deze orgels zijn echter geweest de gebrekkige windvoorziening door de vele waaier vormige balgjes van ongelijken druk, waaraan dikwijls reparaties moesten geschieden, ^n ook de bekrompen en soms verwarde inwendige aanleg. Deze is te wijten aan het feit, dat de snelle ontwikkeling van het instrument, en de moderniseeringsnaijver voortdurende uitbreidin gen binnen het bestaande kastwerk veroorzaakten. Zoo kon Lootens in 1771 schrijven: „Men vind doorgaans in Oude Orgels, het zelve te bekrompen en moeijlijk aangelegt: men kan naauwlijks'tRegeerwerkgenaaken: zoo ook omtrend de Pijpen, waarvan eenige gansch afgezondert en verspreid, hier in een hoek daar op een solder staan, waar door de Wint ongemeene lengtens werd heen gevoerd, eindelijk tot de Pijp geraakt dog gebrekkig doet spreken." Bij het doorzichtige lineaire cantus-firmus-spel deden deze gebreken zich niet zoo zeer gevoelen als wel bij het latere zwaardere spel, waarop de kleine longen dezer orgels niet waren be rekend. Ook snorrepijperijen ontbraken niet: zooals aan de statige koorbanken onder de zittingen de boertige misericordes waren te vindenzoo maakte de laat-Mid- deleeuwsche geest een grimas in registertjes als nachte gaal (eenige hooge pijpjes in een waterbakje), hom- 36

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 41