wel bij de grootere orgels. De hoofdwerken bestaan uit
een sterk uitgebouwd Praestantenkoor (vrij eng) en zijn
nog in hoofdzaak tot 1550 blokwerken. De bovenwer
ken bevatten vooral wijde fluitstemmen, enkele Prae-
stanten en tongwerken. De borstwerken komen, bij af
wezigheid van rugwerken, vooral bij minder groote
instrumenten voor, en bevatten kleinere labiaalstem-
men en kortbekerige tongwerken. Het rugwerk vindt een
plaats bij de meer groote instrumenten en heeft meestal
vrij veel Praestanten, een wijde Quintadena, en een trom
petachtig tongwerk. Wijde fluitstemmen komen er min
der op voor. Het pedaal bezit enkele hoogere cantus-fir-
mus-stemmen, en kan aan het hoofdwerk worden gekop
peld. Toch is reeds een Zuidelijke invloed merkbaar, die
het pedaal ook voor basklavier gaat geschikt maken.
Dit geeft het volgend klankbeeld: het hoofdwerk vrij
zwaar, krachtig en duidelijk, het bovenwerk meer vol
en week van klank, het borstwerk ijl en snaterend, het
rugwerk vrij scherp en krachtig, het pedaal duidelijk.
Ofschoon enkele dezer klavieren wel aan elkander kon
den worden gekoppeld, werden ze niet als „volle werk"
gebruikt, maar in verband met de orgelmuziek in onder
linge afwisseling of in trio- of vierstemmig spel, waarbij
de stemmen terwille van de kleurige stemvoering over
zooveel mogelijk verschillende manualen werden ver
deeld.
Over den klank dezer orgels schrijft de Duitscher Mi-
chael Praetorius in 1618 o.m.„Man hat sich aber von
50 Jahren her sehr der Lieblichkeit beflissen, sonder-
lich in den Niederlanden mehr, als dieser Orten." Is
het wonder, dat dezelfde nationale stijl, die zich fijn
zinnig uitte in kleurige schilderijen, dit ook moest doen
in zoet-fleemend orgelgepijp? Ook de 18de eeuwsche
orgelkenners Hess en Lootens roemen dezen orgelklank,
laatstgenoemde aldus: „Het blijkt ook bij de nog voor
handen zijnde Oudste Werken, dat deszelfs Maakers,
de milde beloningen van hun hooge Regenten ter aan-
33
Orgels in Nederland 3