de „Mixtuur" de grootste pijpenrijen af te scheiden,
door onder hun pijpen extra-ventieltjes te maken, die
door veertjes gesloten werden gehouden en met een
drukkerlat tegelijk konden worden geopend. De spring-
lade met haar afzonderlijke registers was ontstaan. An
dere registervormen dan de Praestant werden gevonden
en toegepast: de Gedekten, Roerfluiten en Regalen, die
hij geringe lengte toch vrij lage tonen voortbrachten.
De nieuwere kunstrijke richting in het orgelspel kon
zich echter ten volle uitleven op de groote orgels, die
vooral na 1440 werden aangebracht eerst aan den noor
delijken muur van het schip bij het transept, maar
meestal aan den (nog gebruikelijken) westelijken toren
muur in het schip, zooals in de hoofdkerken te Delft,
Deventer, Gouda, Utrecht en Zwolle. Speciaal de groote
orgels kregen toen een nieuwe taak: het zgn. alternatim
spelen van de kerkelijke gezangen, waarbij het koor
b.v. het 2e, 4e, 6e, 8e vers zong (gewoonlijk meer
imitatorisch van stemvoering), en het orgel solistisch
het le, 3e, 5e, 7e vers enz. In deze verzen werden dan
de beide begeleidende stemmen rijk versierd. Ook speel
de het groote orgel inleiding en naspel. Dit alternatim-
spelen treft men nog aan o.a. in Spanje en de Parijsche
hoofdkerken. In hoeverre ook het positief de orgelmis
sen, -hymnen en -versetten alternatim speelde met het
koor en deze begeleidde, is nog niet voldoende bekend.
Wel blijkt uit de onderzochte gegevens, dat over het alge
meen de Gregoriaansche zang nog niet door orgel werd
begeleid in den liturgischen dienst, Mis of Vespers.
Na de Reformatie zou dit anders worden. Het groote
orgel werd in het bijzonder gebruikt bij plechtige ge
legenheden als hoog bezoek en processies.
Gewoonlijk bekostigden en onderhielden de kerkmees
ters of broederschappen hun orgels, doch ook de we
reldlijke overheid droeg meermalen in de kosten bij,
hetgeen in dien tijd van belangengemeenschap niet be
hoeft te verwonderen. Dat de verschillende kerken
27