Ai weten we nu van het orgel, dat het meer pijpen
bezit dan er in het front te zien zijn, daarmee is nog
niet aangegeven, waartoe het dient, en welke plaats en
taak het in den loop der tijden hier te lande had.
Slechts in samenhang met de ontwikkeling van het or
gelspel en de cultuur kan dit duidelijk worden. Geluk
kig staat in de cultureele ontwikkeling niets op zichzelf.
Ook het orgel is voor ons als een tuinspiegel, waarin
het leven van eiken tijd zich op eigen wijze afbeeldt.
Ofschoon deze ontwikkeling voor het Noord-Nederland-
sche orgel reeds in de 15de eeuw eigen karakter ver
toont ten opzichte van de orgels in de Zuidelijke Neder
landen, Duitschland, Frankrijk enz., is het wegens de
nauwe vervlochtenheid van hun cultuur en belangen
zeer moeilijk, het Noord-Nederlandsche instrument op
zichzelf te beschouwen. Niettemin dient deze beperking
tot de tegenwoordige landsgrenzen in dit beknopte be
stek te worden gewaagd.
24
HOOFDSTUK II
GROEI
(1400-1570)
Een tweede moeilijkheid is de schaarschte en onbe
trouwbaarheid van de gegevens, uit een ver verleden
over het orgel overgeleverd. Talrijk zijn de berichten
en verhandelingen over wonderbaarlijke orgels uit de
Oudheid, sommige van albast of goud, andere met een
geluid „alsof het donderde" (ofschoon het slechts 15
pijpen en 12 blaasbalgjes bezat!).
Wij laten deze legenden en rhetorische uitlatingen voor
wat ze zijn, en constateeren, dat reeds in de 14de eeuw
verscheidene orgels van kleine afmetingen in onze Ne-
derlandsche steden aanwezig waren, o.a. in de hoofd
kerken van Amersfoort, Arnhem, Groningen, Haarlem,
Leiden, Maastricht en Utrecht. Deze zgn. positieven