22 Hetzelfde geldt voor die verplaatsbare speeltafels van orgels met electrische tractuur, die zoo ver van het orgel worden gezet, dat de organist het geluid met te veel afstandsvertraging en -verzwakking hoort. Al deze orgeldeelen worden gewoonlijk in een orgel kast geplaatst, waarvan de voorzijde (het frontwordt voorzien met frontpijpen, meestal van de Praestant. Hierachter worden de pijpen met hun windladen op gesteld in groepen, die doorgaans overeenkomen met de verschillende klavieren en „-werken" worden ge noemd, b.v. hoofdwerk, bovenwerk (boven het hoofd werk), zwelwerk (in een zwelkast met verticale beweeg bare jaloezieën gebouwd), pedaal. Wanneer zich vóór het hoofdorgel nog een klein orgel bevindt, wordt dit rugwerk of rugpositief genoemd. Een „werk", vlak ach ter de klaviatuur en onder het hoofdwerk gebouwd, heet borstwerk. Zoo geeft een goed front reeds door zijn verdeeling te kennen, welke „werken" er achter staan. Door een „open" opstelling, zonder kast en front, gaat weliswaar minder geluid verloren, doch hier staat vaak tegenover minder geluidsmenging en grootere kwetsbaarheid van het interieur. Overigens heeft het weinig zin, op een en ander nader in te gaan, zonder de plaatsruimte voor het orgel daarbij in aanmerking te nemen. Wel kan in het algemeen wor den gezegd, dat een zelfs betrekkelijk kleine ruimte een orgel met een groot aantal stemmenkan verdragen, mits het voldoende ruim is opgesteld en in zijn dis positie, mensuren en intonatie aan deze kerkruimte is aangepast (zie b.v. R. Kath. Kerkmuziekschool te Utrecht 1941). Wanneer een orgel te bekrompen, te hoog of in een ruimte zonder nagalm (door absorbee- rende wanden of auditorium) is opgesteld, gaat veel van zijn uitwerking verloren. x) D.w.z. zelfstandige registers. Afgeleide registers, transmis sies, tellen daarbij niet mee.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 25