20
den gemaakt, dat zelfs een insect een toets tot spreken
kan brengen. Maar juist door de tusschenschakeling
van een pneumatische of electrische „centrale" krijgt
het spel iets van afstand°sbediening, hetgeen elk fijn
voelend organist als een onderbreking van het organi
sche contact met het geluid zal ervaren.
Al deze tractuursystemen komen dikwijls gecombineerd
voor, b.v. mechanisch-pneumatisch (bij den z.g.n.
Barker-hefboom), electro-pneumatisch, enz.
Wij zijn nu aangeland bij dat „bonk zenuwen", dat
genaamd wordt
e. de speeltafel (of klaviatuur). Deze is de centrale
plaats waaruit speciaal de windladen met het pijpwerk
worden bediend, en die daarom met het oog op de
geluidsbeoordeeling het gunstigst midden voor het
orgel kan staan. Deze omvat één, twee, drie of vier
handklavieren (marewafera)1) en één voetklavierpedaal),
dat vrij kan zijn, d.w.z. met eigen registers, of aan het
hoofdmanuaal aangehangen. De manualen hebben thans
gewoonlijk een omvang van C t/m gs, het pedaal van
C t/m f1.
Boven of terzijde van de manualen zijn de registers
aangebracht in den vorm van knoppen (gewoonlijk bij
mechanische tractuur), wippers (id. bij pneumatische)
of labels (id. bij electrische). Door middel van koppels
kunnen de klavieren onderling worden verbonden.
Bovendien zijn op de speeltafels van de laatste 50 jaren
nog allerlei speelhuipen aangebracht, die het registree-
ren weliswaar vergemakkelijken, maar ook minder-
kieskeurige organisten in de verleiding brengen zich
steeds te bedienen van stereotype, in speelhulpen vast
gelegde, registercombinaties. Ook komt men terug van
die overladen speeltafels, die door hun overdadig aan
tal wippers, labels, trekkers, drukknoppen en treden
de bespelers wel eens het spoor doen bijster raken.
D In den tekst afgekort als „Man". I, II, III enz., in de volgorde
van onder naar boven.