De meest voorkomende registers zijn veelal genoemd
naar oude en nieuwere orkestinstrumenten, en zijn, in
verband met de wijdte van hun corpus, de volgende:
LABIAALPIJPEN.
A. Open.
I. Cylindrische.
a. wijde: Open fluit, Nachthoorn, Cornet, en over-
blazende fluiten als Flüte harmonique, Flüte
octaviante. Deze registers hebben een vollen,
weeken klank.
b. normale (waarbij de diameter van het corpus
gemiddeld 1/li is van de lengte van het corpus)
Praestant, incl. Octaaf, Quint, Terts, Mixtuur
en andere vulstemmen, waarover verder. Deze
registers klinken vrij krachtig en helder, en
bepalen in hoofdzaak het typische orgelgeluid.
c. enge: strijkende stemmen als: Salicionaal, Vi-
ol°n, Viola di gamba, Aeoline, Voix céleste
(een met de andere registers zwevend gestemde
Viola). Deze registers hebben een meer ijlen,
strijkenden klank.
II. Conische (waarvan het corpus spits toeloopt).
Gemshoorn, Baarpijp, Nasard. Deze stemmen klin
ken vrij vol, doch intiemer dan de wijde cvlin-
drische.
III. Trechtervormige (waarvan het corpus
wijd uitloopt).
Dolce. Tolkaan. Deze registers klinken als de enge
cylindrische, doch meer fluitachtig.
B. Gedekte (vrijwel steeds cylindrisch
a. wijde en normale: Bourdon, Holpijp, Holfluit,
Gedekt, Gedekte fluit, Subbas. Deze stemmen
15