fluitje en een toetertje nauwkeurig bekijken. U hebt dan voor u een specimen van de twee soorten orgelpijpen, die bestaan, nl. de labiaalpijpen en de tongpijpen. Bij de labiaalpijpen stroomt de wind door den pijp- voet, vindt slechts door een rechte spleet kernspleet tusschen het onderlabium en de kern een uitweg en wordt door het bovenlabium gekliefd, hetgeen de lucht- zuil binnen het corpus der pijp doet trillen. Bij de tongpij pen gaat de wind door den stevel en ont wijkt tusschen den lepel bevestigd in den kop, die den stevel afsluit en de veerkrachtige tong, die met een wig en een stemkruk op den lepel zit gedrukt. Hier door wordt de tong aan het trillen gebracht en deze deelt zijn trillingen mee aan de luchtzuil, die zich in den schalbeker bevindt. Over het algemeen klinken tongpijpen meer schetterend en snaterend dan labiaal pijpen; ze dienen bij sterke temperatuurswisselingen ten opzichte van het labiaalpijpwerk regelmatig te wor den bij gestemd met de stemkruk. Daar de constructie van een eenmaal gemaakte orgel pijp niet verandert en de winddruk constant moet blij- 13 2 1 lakiaalpijp 2 landwerk (doormc Je)

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 16