„orgelisten" genoemd) van die groote orgels, die alle stralen in min of meer provincialen luister. Onze vriend beklom de eene orgeltrap na de andere, na geduldig wachten in organistenwinkeltjes of pasto riewachtkamers, hij leefde zóó „a 1'ombre des orgues", dat hij als wijlen Perrier de la Bathie een boekje zou kunnen schrijven over de flora en fauna ervan. U hebt de conclusie al getrokken: de jongen was orgel maniak, op zijn minst orgelstrooper geworden. Aan den anderen kant staat het groote publiek, dat bij „orgels" moet denken aan saaie achtermiddagen in ker ken, eentonig of rommelig spel van organisten, burger mannetjes in viezige pakjes, met wel zeer eenzijdig ge richte orgelbelangstelling en -conversatie. Hun spel? Velen herinneren zich een bruine brabbelige massa ge luid, die door de kerkruimte drijft en waarin je niet veel onderscheiden kunt, evenmin als in Vondel of in Barokke altaren of grafmonumenten. En dan nog een Vondel in een schooluitgaafje met voetnoten of een kerkinterieur, in een zwart-geribde ovalen lijst met grauw passepartout in opoe's kamer zich presenteerend. Dit boekje wil den afstand tusschen publiek en orgel strooper trachten te overbruggen. Niet door van eiken lezer een orgelstrooper te maken, maar door een smalle brug te slaan tusschen beide, over den koelen stroom van wanbegrip en minachting. Is niet elke ontdekking van nieuwe schoonheid levenswinst, onverschillig of die schoonheid in korenvelden, gevels, machines of orgels wordt ontdekt? Tot orgelkenner wil dit boekje u niet maken, evenmin tot orgelhistoricus, maar wel tot orgel-belangstellende, en misschien een enkele tot orgelliefhebber. 11

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 14