een enkele bescheiden strijker kan worden volstaan.
In R. Kath. kerken daarentegen zal de gedurfde tegen
stelling tusschen de aggressieve en de volle stemmen
belangrijk moeten verzwakt: fluweelige Praestanten,
ruischende vulstemmen en niet te volle gedekten en
fluitstemmen zijn hier noodig. Voor de begeleiding van
koor- en solozang dienen er meer bescheiden stemmen
van vrij enge mensuur aanwezig te zijn. De orgels in
vrijzinnige kerken staan hier tusschenin. Concertorgels
zullen in de eerste plaats moeten zijn berekend op een
zoo stijlzuiver mogelijke weergave van de beste orgel
muziek sinds 1450, waarbij gerust het accent op den
tijd van Bach mag vallen. Voor /inworgels bouwe men,
naar gelang van de wenschen der bezitters, bij voorkeur
voort op de traditie der Rococo-kabinetorgels; anders
bezige men een geraffineerd-afgewogen unit-disponee
ring. Wellicht is het voor theater- en draaiorgels, wil
len deze instrumenten hun plaats behouden, de meest
doelmatige oplossing, deze op het pittige effect en kleu
rige contrastwerking te disponeeren en intoneeren. Hier
zijn mogelijkheden, waarvan de uitwerking het volk zal
pakken en tevens een geheel eigen muzikale waarde
hebben.
Behalve aan deze eischen van doelmatigheid en karak
teristiek, zullen de orgels niet alleen bruikbaar moeten
zijn voor polyphoon spel (zooals de „Orgelbewegung"
wil), maar ook voor homophoon spel. Daartoe propa
geert de N.K.O. een evenwicht tusschen enge en wijde
stemmen, waarbij de enge naar de hoogte toe nogal snel
in diameter verloopen, de wijde daarentegen vrij lang
zaam. Bij dit alles wordt natuurlijk rekening gehouden
met de inhoud en akoustiek van de ruimte, waarin het
orgel zijn taak zal gaan vervullen. In het algemeen
heeft een kleinere ruimte een kleinere dispositie en en
gere pijpdiameters noodig, en een ruimte met weinig
nagalm meer intensiteit en draagkracht van het geluid.
Van verdere geluids-technische uiteenzettingen, bv. betr.
122