er tusschen de orgel deskundigen in binnen- en buiten
land een contact gelegd, dat o.m. op de Zweite Freibur-
ger Orgeltagung in 1938 vonken deed overspringen.
Verder wordt er door onze componisten meer en beter
werk voor orgel geschreven dan in vroeger jaren, ter
wijl ook het aantal onderlegde organisten snel toe
neemt en hun programma's van een breedere histori
sche belangstelling getuigen. En dat de smaak onzer
organisten aan het verbeteren is, bewijst de vrijwel
unanieme afwijzing van het, met veel tam-tam uit
Amerika geïmporteerde, pijplooze, Hammond-orgel,
met zijn hollen, eentonigen luidspreker-fluitklank en
unit-dispositie, dat zich slechts in enkele R. Kath. ker
ken een plaats heeft kunnen veroveren.
Over de klankidealen van de nieuwere richting, die zich
onder N.K.O.-invloed in den Nederlandschen orgelbouw
een baan heeft gebroken, kunnen wij kort zijn, daar zij
eigenlijk in heel dit boekje te beluisteren zijn. Ook zijn
zij nog in zulk een ontwikkeling, dat het onmogelijk is
ze thans te fixeeren. Wel laat zich reeds het volgende
vaststellen:
Anders dan in het buitenland, wenscht deze richting
geen enkelen registervorm van het orgel uit te sluiten.
Wel dient het doel van het instrument over de keuze
van het registermateriaal te beslissen. Zoo zullen als
regel in een orgel voor een Protestantsche kerk geëxal
teerde soloregisters als overblazende fluiten en sterke
strijkers, en onhoorbare stemmen als Aeoline, mis
plaatst zijn. Daarentegen zal bij deze orgels de men-
sureering en intonatie van het Praestantenkoor tot in
zijn vulstemmen toe meer aggressief, dus vrij krachtig
en strijkend moeten worden, teneinde aan het geluid de
noodige helderheid en intensiteit te geven. Evenzeer is
voor de leiding van het gemeentegezang daarnaast noo-
dig accentueering van de draagkracht, door wijde ge-
dekten en conische stemmen. In de tongwerken dienen
deze drie elementen gelijkelijk te zijn vereenigd. Met
121