akoustiek van het kerkgebouw en de functie dezer in
strumenten. Zoodoende kwam de Raad niet alleen in
het bezit van belangrijk documentatie-materiaal, maar
ook ontsluierden zich bij vele experimenten en ver
gelijking met de gebruikelijke confectie-mensuren gaan
deweg de geheimen van den „ouden orgelklank". De
resultaten van deze studiën zijn te omvangrijk om hier
te worden medegedeeld, wel zijn zij reeds ten deele in
bestekken en publicaties verwerkt.
Zoo werd de weg gebaand om bij orgelbouw meer wel
overwogen en met een vaste conceptie op het doel af
te gaan. Het bleek nu mogelijk om, uitgaande van de
eischen van den betr. eeredienst, zelfs in akoustisch
ongunstige ruimten orgels te projecteeren, die voor de
oude niet behoeven onder te doen in karakter, klank-
palet en degelijkheid.
Uiteraard moest deze nieuwe orgelbouw vooral tot resul
taten leiden bij restauraties. Daar toch is niet bepaald
een gelijkschakeling met de tegenwoordige mode, één
speciale stijl, of het beperkte inzicht van den adviseur
op zijn plaats, wel een uitbouw waarbij de stijl van het
bestaande orgel de leiding heeft. Zeker is zulk een eer
biedige instelling geboden in dezen tijd, die zich in
karakter, zin voor verhoudingen en beheersching van
het vak niet meten kan met de beschaving van vroeger
eeuwen. Dit behoeft niet tot een „neo-cultuur" te leiden
(zooals we bij het Classicisme constateerden)ook in
de orgelbouwkunst geldt het: in den omgang met oude
karakters worden nieuwe karakters gevormd.
Het Rijksbureau voor de Monumentenzorg, op de er
gerlijke monumentenschennis op orgelgebied geatten
deerd, vond in deze situatie aanleiding, om in 1936 een
samenwerking met de N.K.O. tot stand te brengen in
allerlei aangelegenheden betreffende restauratie van
oude orgels, die als monumenten van geschiedenis en
kunst zijn te beschouwen. Het gaf den N.K.O. in 1937
opdracht tot het opmaken van een lijst van orgels,
118