den Renaissance- en Barok-tijd nog ongeschonden wa
ren overgeleverd?
Deze zgn. Orgelbewegung begon eerst met de dis
posities van deze orgels, speciaal van Schnitger, na te
bouwen, en vervolgens hun intonatie te benaderen. In
dit stadium werden er twee instrumenten van Duitsch
makelij in Nederland geplaatst: dat in de Jeruzalemkerk
te Amsterdam1) (1930) en dat in de Abdijkerk te
Rolduc (1932). Het zou onjuist zijn te beweren, dat dit
het sein was tot heroriënteering van onzen orgelbouw,
zooals zulks het geval was geweest bij den verbouw van
het Alkmaarsche orgel in 1725 in Duitschen geest, en
bij de plaatsing van het Amsterdamsche Paleis-orgel in
1875 in den Franschen. Omstreeks 1930 toch hing de on
tevredenheid met den toenmaligen confectie-orgelbouw,
karakterloos of grof van klank en niet correct van me
chaniek en ladeconstructie, reeds in de lucht. De nieuwe
orgels te Amsterdam en Rolduc nu lieten zien, dat het
anders kon, en prikkelden sommige orgelkundigen tot
navolging, voorloopig slechts in de dispositie, waarin
meer vulstemmen en tongwerken werden gedoseerd en
waaruit al te orkestrale grondstemmen werden geweerd.
In dezen geest kwamen o.m. de volgende orgels tot
stand: Rotterdam Mathenesser (1932), Tilburg H. Hart
(1935), Hilversum A.V.R.O.-studio2) (1936), Eind
hoven St. Catharina (1936, met altaarorgel, totnogtoe
het grootste Nederlandsche orgel van deze eeuw),
St. Trudo (1937), Amsterdam Waal (1938), Weert
St. Martinus (1942), Laren (N.-H.) R. Kath. (1943).
In de disposities van deze en kleinere orgels is een
verheugende groei te bemerken naar een weloverwogen
klankbeeld, een gezond evenwicht tusschen draagkracht
en helderheid, en rijke schakeeringsmogelijkheden tus
schen en binnen de verschillende manuaaldisposities.
Behalve een vulstem Cymbel heeft dit orgel ook nog een
automatisch luidende Cymbelster.
2) Met een merkwaardige Cornet en pedaal-Mixtuur.
116