HOOFDSTUK IX
HERLEVING
(sinds 1930)
H et is niet te verwonderen, dat tegen die Romantiek
van bedenkelijk allooi in onzen orgelbouw tenslotte
een reactie moest komen. Wanneer de „orgelwereld"
zich ten onzent niet in zoo'n bekrompen enclave te
midden van het cultuurleven had geïsoleerd, zou zij
reeds lang vóór 1930 in verzet zijn gekomen tegen bet
gangbare slag orgels. In het buitenland, speciaal in
Duitschland en Frankrijk, was men1) reeds omstreeks
1910, bij het pogen oude muziek stijlzuiver uit te voe
ren, tot de erkenning gekomen dat dit op de roman
tische orgels niet mogelijk was. In de onmacht, iets
nieuws te scheppen, had men zich toen georiënteerd
naar de Rococo-orgels van een Silbermann, waarvan
men enkele vulstemmen namaakte, en deze aan de
Cavaillé-Coll-traditie toevoegde. Deze „Orgelreform"
is in ons land wel door een J. W. Enschedé verdedigd,
maar aanvankelijk zonder succes. In buitenlandsche
orgels als Amsterdam (Nieuwe Walen) en Rotterdam
(Nieuwe Zuider) is iets van haar invloed te be
speuren. 2)
Na den wereldoorlog kwam' er in het buitenland een
nog principieeler verzet tegen de gevoelszwelgerij in
de muziek. Men begon weer contrapunctisch te denken
en doorzichtige melodische muziek te schrijven, waar
van de afzonderlijke stemmen een weergave door wei
nige, doch duidelijk-gekarakteriseerde instrumenten ver
langden. Was het wonder, dat men zich daarbij tot de
klaar-gemarkeerde kunst van Bach en zijn voorgangers
voelde aangetrokken, en tot de weinige orgels die uit
1) B.v. mannen als Schweitzer, Rupp, Widor.
2) Beide van buitenlandsche makelij.
115