den zich ook gelden in het geluid. De Fransche invloed was hoofdzakelijk in het Zuiden van ons land aan te wij zen, verder in vele orgels van Adema en Maarschalker- weerd en bv. het Bussumsche instrument: een voorliefde voor overblazende fluitstemmen en vrij veel heldere tongwerken op het bovenklavier in zwelkast. Veel sterker werkte echter de Duitsche invloed, zoowel theoretisch als praktisch. Theoretisch door de theorieën van den natuurkundige Helmholtz, en het standaard werk van den orgelbouwkundige Töpfer. Helmholtz leerde o.m., dat elke klank bestond uit grondtoon en een boventonenreeks, en op dit voetspoor ging men de vulstemmen op de 8-voets toonhoogte opbouwen, bij voorkeur als Cornet, als Progressio, als Mixtuur van lage samenstelling, of als het mixtum Cornet-Mixtuur, vleesch noch visch. De repetities der vulstemmen, die de bas zoo helder kunnen maken, hadden in dit systeem geen zin. Nog grooter gezag had Töpfer, die de mensu- reering in strakke berekeningen ging reglementeeren, en vaste diameterverloopen en labiumverhoudingen aannam, waarbij hij meer lette op solistisch gebruik der betr. stemmen dan op den samenklank. Zoo waren bij hem de diameters van de Praestanten 8', 4', 22/3', 2' en der Mixtuur gelijk, en te wijd uitloopend, de ge dekte en fluitstemmen daarentegen te eng. Dit veroor zaakte een groezeligheid en eentonigheid in den samen klank, en een zekere schreeuwerigheid in de hoogere registers. In Romantischen geest werden nu de, opdringerig ge worden, vulstemmen, quinten, 2- en 1-voeten, en ook tongwerken vervangen door orkestrale soloregisters: sterke en zachte strijkers (Cello, Violon, Aeoline, Voix céleste), overblazende fluiten, en zachte weinige tong werken (de stereotype Basson-Hobo, Engelsche Hoorn, Clarinet, Euphone, dikwijls doorslaand). Vandaar dat men dit orgeltype wel het orkestrale orgel noemde, en inderdaad vertoont het een toenadering tot den hoorn- 106

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 130