INLEIDING In mijn ouderlijk huis stond een harmonium, 's Avonds na het eten zat daar een kleine jongen, vertrouwelijk tegen zijn glanzend-bruine flank geleund, te luisteren naar de nu eens ruischende en dan weer brommende klanken die uit het ingewand van dat geheimzinnige meubelstuk kwamen, waarbij je zoo heerlijk wegdroo- men kon, tot de vader het weer genoeg vond voor dien dag en de klep zorgvuldig afsloot. Later bediende het jongetje zelf het klavier, op de trappers wegzinkend en oprijzend als op een te hooge fiets, en de dialoog met de registerknoppen en toetsen werd steeds inniger. Het instrument werd behoedzaam uit elkaar gelicht, en de keurige tongen kwamen uit hun langwerpige kokertjes te voorschijn. Maar het wonder bleef. Tot er een vacantie kwam, en de moeder van den jongen een pension had uitgezocht, waar het gespeel haar niet zou achtervolgen, om de eenvoudige reden, dat er geen toetsinstrument in huis was. Toen nam de jongen, als een aquarium-visch op het droge, het besluit om zich in de rivier te storten, en werd na beleefd verzoek toe gelaten tot de bezichtiging van het orgel in de Gerefor meerde kerk van het dorp. Daar deed zich een andere wereld voor hem open: de rijzige kast met het snijwerk opzij, waardoorheen je in het kerkruim neerkeek, het feit dat er apart een man den wind voor hem moest pompen, wat een verschrik kelijk geblaas gaf, de als doodsbeenderen rammelende toetsen, de boersche registerknoppen waaraan je stevig moest trekken en dan lieten van allen kant pijpen hun fleemend geluid hooren, en vooral het „volle werk" met machtig gedreun, gefluit en geestdriftig gesnor van 9

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 12