oudere Nederlandsche bedrijven, ook omdat zij nage noeg geen bedrijfsonkosten hadden en op materiaal en arbeidsloon geducht bezuinigden. Door hun prijzen en reclame met nieuwigheden wisten zij zich snel een car rière te verwerven bij de kerkbesturen die graag op een koopje uit waren. Het gevolg was, dat de degelijke oudere orgelmakerijen, voorzoover zij niet konden blij ven steunen op een trouwe cliënteele, voor talrijke nieu were orgelbouwers (alias orgelmonteurs) het veld moesten ruimen. Natuurlijk is dit proces hier slechts in grove lijnen geschetst. Zoo zijn er, naast de orgelmonteurs, o.m. ook uit de school van Witte verschillende nieuwe orgelbou werijen gesticht, en bij verscheidene andere firma's is er een ononderbroken voortzetting van een gezonde vaktraditie te constateeren, tot heden toe. Wel echter is het algemeene peil van onzen orgelbouw na 1875 en vooral na 1910 aanzienlijk gedaald, en er is onder vele vakgenooten een mentaliteit ontstaan van concurrentie- nijd en onderbieding, waaraan de later opgerichte vak bonden blijkbaar weinig hebben kunnen verbeteren. Deze stand van zaken heeft zijn consequenties gehad voor de kwaliteit van het werk. De orgelmonteurs kon den uit den aard der zaak maar zelden beschikken over het prima belegen hout, dat de oude bedrijven gewend waren jarenlang op hun zolders te bewaren; zij moesten het hebben van het jonge hout uit den handel, dat in de veelal vochtige kerken en bij de moderne uitdrogende verwarmingsmethoden weinig sta biel bleek. Aan den anderen kant hadden zij niet de bedrijfsonkosten en rentederving door voorraden en machines en konden zij gemakkelijker dan hun collega's het modernste bij speciaalfabrieken bestellen. Niet be stand tegen de verleiding van de commercieele winst mogelijkheden, trachtten zij bij voorkeur uitvindingen in hun werk toe te passen, die het gemak van den organist en de zucht naar effect bij het publiek dienden. 102

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 126