ciaal met het oog op gemakkelijker bespeelbaarheid,
hun instrumenten gingen moderniseeren. Aanvankelijk
stonden zij daarbij onder Franschen invloed. Op advies
van den Franschen consul te Amsterdam, Ch. M. Phil-
bert, werd in 1871 door de orgelbouwers Adema het
imposante werk in de Mozes en Aaronskerk aldaar ge
maakt naar de ideeën van den grooten Cavaillé-Coll,
en in 1875 kreeg de laatste gelegenheid om in het Paleis
voor Volksvlijt een nieuw instrument te plaatsen, waar
op vele technische verbeteringen en klankraffinementen
waren toegepast, echter met behoud van de beproefde
sleepladen en het echte forsche orgelklankkarakter.
Deze orgels en die van Cavaillé-Coll in de St. Augusti-
nuskerk te Amsterdam en de Waalsche kerk te 's Graven-
hage oefenden een suggestieve werking uit op orgelma
kers als Adema, Maarschalkerweerd en zelfs den meer
conservatieven Witte. Vooral eerstgenoemden hebben
een typisch-Franschen inslag in hun werk gehouden, die
bv. blijkt uit een orgel als in het Concertgebouw te
Amsterdam (1891).
Naast deze Fransche kwam echter een sterkere Duit-
sche invloed. In Duitschland nl. had de moderniseering
zich uitgebreid tot de windlade, en deze werd daar
reeds hoofdzakelijk als registercancellade (i.p.v. toon-
cancellade) gebouwd, en al spoedig van de speeltafel
uit pneumatisch bediend. Deze zgn. kegel- en mem
braanladen, met pneumatische tractuur, konden in serie
fabrieksmatig worden gemaakt, veel gemakkelijker en
goedkooper dan sleepladen met mechanische tractuur.
Duitsche speciaalfabiieken gingen zich toeleggen op het
maken van orgelonderdeelen, tegen concurreerende prij
zen. Daardoor weer werd het orgelmakersbedienden
mogelijk, zich zelfstandig te vestigen en als tusschen-
leverancier voor deze Duitsche speciaalf abrieken op
te treden. Zij konden gemakkelijk concurreeren met de
Hier zij o.a. genoemd het groot-bedrijf van Aug. Laukhuff
te Weikersheim.
101