D e periode van 1875 tot 1930 in den Nederlandschen
orgelbouw wordt beheerscht door twee tendenzen: een
moderniseering van het mechanische deel, en een ro
mantiseering van het geluid. En waar het laatste het
instrument typeert, zouden we die periode de Roman
tische willen noemen.
HOOFDSTUK VIII
ONTA ARDIN G
1875-1930
Reeds in de Classicistische periode bleken orgel en
orgelspel zich steeds meer onafhankelijk van elkaar, en
in het bijzonder van andere cultuuruitingen te ontwik
kelen. In den Romantischen tijd is dit nog sterker het
geval. Was trouwens de Romantiek in de meeste landen
al niet dood, toen ze in de Nederlandsche orgelcultuur
eerst recht begon te leven? Wij kunnen dan ook, be
halve dan met de zinnelijkheid van klank in de muziek
omstreeks 1900, geen parallellen van beteekenis tus-
schen de algemeene cultuur en die van het Nederland
sche orgel aanwijzen. Dit is reeds een bewijs, dat het
instrument toen verkeerde in een toestand van verval
en de geringe belangstelling, die het muziekliefhebbend
publiek van heden voor het orgel over heeft, is mede
toe te schrijven aan de cultureele karakterloosheid en
zoetelijkheid, waarin het zich in die periode heeft doen
kennen.
In de 19de eeuw volgden de uitvindingen elkaar in ver
sneld tempo op: stoomboot, electriciteit, spoor, tele
foon, mikrofoon, fonograaf, en in de 20ste eeuw: vlieg
tuig, automobiel, telegrafie, film, radio, electro-akou-
stische instrumenten, enz. Het is waarlijk niet te verwon
deren, dat ook onze bedachtzame orgelbouwers tenslotte
zoozeer onder den indruk raakten van al deze uitvin
dingen en hun algemeene toepassing, dat zij, spe-
100