besturen welke elk deskundig toezicht overbodig achten
en den orgelmaker maar vrij aan hun instrument laten
omdokteren.
Een orgel is ook een „mensch"! In de medische weten
schap is het negeeren of forceeren van het zieleleven
van den patiënt een ernstige fout, in den orgelbouw
meent men echter nog met physica te kunnen volstaan.
Naarmate men zich echter meer in het orgel gaat ver
diepen, zal men verbaasd gaan zien, welke een veel
zijdig leven deze organismen hebben, welk een herinne
ringen, cultuur, uitingsmogelijkheid, schoonheid, ja
religiositeit erin zijn belichaamd, hoe machtig en hoe
fijngevoelig een orgel kan zijn. Dan zal er ook een
„zielszorg" voor de orgels komen, waarbij het geen
kwakzalverij zal behoeven te duchten. Het zal dan orga
nisch opgenomen zijn in het verdere cultureele, artis
tieke en religieuze leven van alle tijden.
Laat ik echter niet te veeleischend eindigen, en voor-
loopig maar hopen, dat de lectuur van dit geschrift er
meer Nederlanders toe leide, elk orgel weer te gaan
waardeeren als een min of meer karaktervol monu
ment van geschiedenis èn kunst.
Amsterdam, November 1943. A. BOUMAN.
8