Als registreerhulpen begon men naast de afsluitingen
ook forte- en piano-registers aan te brengen, waardoor
men verschillende stemmen tegelijk in of buiten wer
king kon stellen. De klavieromvang bleef dezelfde,
slechts zij als curiosum vermeld, dat het Smits-orgel
te Reek (1825) manualen van C tot c4 had.
De perfectie en royaliteit van het mechanische deel der
orgels bereikte in het midden der 19de eeuw een hoog
tepunt. De windvoorziening werd belangrijk stabieler
door de toepassing van de magazijnbalg met scheppen,
in plaats van de aloude spaanbalgen. Het pijpwerk
stond ruim op de windladen en kreeg voldoende wind
door ruime tooncancellen, zoodat zwaar volgrepig spel
er op mogelijk was zonder hijgen van het geluid. Wel
bracht dit een verzwaring van den toetsaanslag mee,
waaraan bv. Kam door het maken van dubbele ventie
len tegemoet trachtte te komen.
De klank bleef star klassiek. Zoo paste C. G. F. Witte,
niettegenstaande zijn andere scholing in Duitschland, tot
het einde de Barokmensuren toe van Chr. Muller, waar
van het huis Batz zich bediende, zij het met de stijve into
natie van zijn eigen tijd. Hoogere vulstemmen of aliquo-
ten werden praktisch niet meer toegepast, zij maakten het
geluid te agressief in een tijd van verdraagzaamheid.
Iets nieuws zijn de tongwerken met doorslaande tongen,
die den weeken harmoniumachtigen klank gaven, wel
ke paste bij de Romantische mentaliteit. Men bedenke,
dat met name in Frankrijk omstreeks 1830 door allerlei
instrumentmakers werd gepoogd te komen tot een toets
instrument van bescheiden afmetingen, waarop verschil
lende orkestinstrumenten konden worden nagebootst.
Deze pogingen leidden via producten als Aeolodikon,
Panharmonikon, Physharmonika e.dgl. tenslotte tot de
uitvinding van het harmonium 1), dat in de tweede helft
der 19de eeuw de huispijporgeltjes geheel verdringen
D Typeerende namen voor de weinig-polyphone tendenzen van
dien tijd!
96