gevoegd, dat al hun producten min of meer op elkaar
geleken. Zelfs bouwde Witte verscheidene kleinere or
gels van volkomen hetzelfde type, cliché-werk dus, maar
van voortreffelijke constructie en soliditeit.
De voornaamste orgelbouwers uit dien tijd zijn:
J. Batz Co. te Utrecht, „orgelmakers van Z.M. den
Koning", (1830 Amsterdam Nieuwe Luthersche, voor
treffelijk geconserveerd, beter dan zijn dubbelganger
1831 Utrecht Dom, 1843 Delft Nieuwe), zijn associé
en opvolger C. G. F. Witte (1850 Rotterdam Zuider,
in 1940 verwoest, 1851 Hoorn Groote, in 1878 ver
brand, 1853 Gorinchem Herv., 1857 Delft Oude, 1862
Naarden Herv.), L. van Dam te Leeuwarden, P. Flaes
te Amsterdam, W. H. Kam te Rotterdam (1856 's Gra-
venhage Willems, 1859 Dordrecht Groote, in de oude
kast), H. Knipscheer te Amsterdam, N. A. Lohman en
Zonen te Groningen, C. F. A. Naber te Deventer (1845
Amersfoort Groote, 1848 Apeldoorn Herv., verbrand
in 1890), P. van Oeckelen te Haren, J. W. Timpe te
Groningen (1831 Groningen, Nieuwe) en J. J. Volle-
bregt te Vught (1849 's Hertogenbosch St. Catharina).
Een zeer oorspronkelijke plaats namen onder hen in de
Gebr. Smits te Reek bij Grave, waarvan elk opus eigen
karakter vertoont in dispositie, kastwerk, veelal mo
derne constructies, prima materialen, fluweelige labi-
aalstemmen en penetrante tongwerken. Als hun werken
niet hoofdzakelijk in Roomsch-Kath. kerken hadden ge
staan, waren er stellig meer onverminkt bewaard geble
ven. Hun grootste orgels zijn 1825 Reek R.K., met 42
stemmen, 4 „werken" op 3 manualen en pedaal, zonder
eenige noodzaak in 1926 gesloopt, 1842 Boxtel R.K.,
1843 's Hertogenbosch St. Pieter, 1852 Schijndel R.K.,
waarvan de ooispronkelijke disposities bewaard bleven,
en 1862 Amsterdam St. Willibrordus binnen de veste,
in 1882 voltooid en onlangs gerestaureerd.
Van de overige groote orgels uit de Classicistische pe
riode verdienen vermelding: 1839 Deventer Groote,
93