dien tijd, later een J. W. Enschedé de grondslagen zou
leggen voor een orgelhistorie van Nederland. In dit
veiband dienen ook genoemd te worden de gedocumen
teerds studie van Prof. Dr N. C. Kist over het orgel-
gebruik in Nederland, de vele orgelhistorische gegevens
in de werken van S. Meyer, E. G. J. Gregoir, Ds H. M.
C. van Oosterzee en J. G. Bastiaans, en niet te vergeten
de talrijke orgel berichten in het kerkelijk maandblad
Boekzaal der Geleerde Wereld. x)
Meer dan in orgelspel en orgelbouw kwam deze Ro
mantiek echter tot vormgeving in de orgelkasten van
dien tijd. In het eerste kwartaal der 19de eeuw waren
deze nog in Baroktrant gemaakt, zij het dan ook met
steeds minder ornament, waardoor ze soms grof aan
doen. Al misten deze de grootsche klaarheid van de
toenmalige classicistische fronten in bv. Frankrijk, wel
zijn ze in zooverre doelmatiger, dat ze nog een juiste
afbeelding geven van het pijpeninterieur. Als zoodanig
waren ze toendertijd in Europa eenig in hun soort.
Omstreeks 1830 echter verandert dit, en gaat men de
de kast meer behandelen als een van het innerlijke
onafhankelijke afdekking. Men wil zich dan in Roman-
tischen, vaderlandslievenden geest oriënteeren naar de
Middeleeuwen, zonder zich in deze waarlijk te verdie
pen. Romaansche en Gothische vormen werden kritiek
loos overgenomen uit de steenarchitectuur der Middel
eeuwen, en hulpeloos toegepast in de houtarchitectuur
van orgelkasten. Daarbij ging men in het buitenland
(bv. Duitschland) zoo puristisch te werk, dat allerlei
stijlvol kerkmeubilair werd vervangen, alleen omdat
het als niet-Gothisch niet zou passen bij het Gothische
gebouw! In ons land, waar ook deze soep niet zoo heet
werd gegeten als ze buiten onze grenzen werd opge-
Sinds 1750 nam dit deze berichten op, zeer vaak met tech
nische gegevens. Na 1863 nam het tijdschrift Stemmen voor
Waarheid en Vrede deze taak over (tot 1885), en vervolgens het
maandblad Het Orgel.
89