HOOFDSTUK VII
NABLOEI
(1800-1875)
Konden wij totnogtoe onzen orgelbouw beschouwen
en beter verstaan in het verband met de cultuur van
zijn tijd, na 1800 wordt dit moeilijker. Dit is o.m. toe
te schrijven aan het steeds verder doordringende indi
vidualisme, dat tenslotte eenheid van stijl, gilde, natie
deed uiteenvallen, en eiken kunstvorm en kunstenaar
zijn eigen weg deed gaan. Al was daardoor de eenheid
van leven in principe gebroken, toch is op allerlei
gebied van die vrijheid gretig gebruik gemaakt. Zoo
vertoont de cultuur van de 19de eeuw een haast chao
tisch beeld van allerlei strevingen en initiatieven, die
binnen hun begrensd vakterrein heftigen golfslag ver
oorzaken, maar zelden als vroeger de geheele cultuur
in deining brengen. Ook het Nederlandsche muziekleven
heeft een ander aspect dan dat in Duitschland of Frank
rijk. En de Nederlandsche orgelbouw staat weer op een
veel hooger niveau dan het orgelspel in ons land.
Luisteren wij naar het oordeel van twee zeer vooruit
strevende orgelbouwkundigen uit de 19de eeuw. De be
roemdste Fransche orgelbouwer, Cavaillé-Coll, schrijft
in 1844: „D'après ce que j'ai vu, je trouve que la fac-
ture des orgues, en Hollande, sans avoir participé aux
progrès mécaniques de la nouvelle facture, a conservé
et amélioré les vieilles traditions, dans la solidité et
dans la simplicité qui donnaient aux travaux de nos
ancêtres de longues années d'existence". En zijn vriend
en adviseur de consul Philbert, schrijft in 1875: „Mal-
heureusement, après avoir atteint ce degré de perfection
relative, 1'art de 1'organier néerlandais semble s'être
immobilisé, de peur peut-être de déchoiY".
In de 19de eeuw wist de orgelbouw zich ten onzent tot
85