7
HOOFDSTUK I
ONTSTAAN EN VERGAAN
„Er is geen gedeelte van onzen Vaderlandschen
grond, dat minder bekend is dan Hollands Dui
nen; zij worden door het gros der Natie be
schouwd als eene woestijn; die enkel uit hooge
en rauwe zandbergen bestaat."
D eze uitspraak vinden wij in een belangrijk werk, dat
in 1798 te "Leiden verscheen, n.1. „Tegenwoordige Staat
der Duinen van het voormalig gewest Holland, zijnde
het Eerste Deel van het Algemeen Rapport der Com
missie van Superintendentie over het onderzoek der Dui
nen". Het lang niet malsch oordeel wordt gestaafd door
het relaas van de vele beproevingen, waaraan onze dui
nen in den loop der eeuwen waren blootgesteld. In de
bijna anderhalve eeuw sinds het verschijnen van het
Rapport zijn er nog nieuwe en veel verderfelijker be
proevingen bijgekomen.
Maar het gros der natie heeft thans een andere waar
deering voor het duin, zoo zelfs, dat het nu beschouwd
wordt als een van onze mooiste en rijkste landschappen.
Wij spreken er zelfs over, al de duinen van Cadzand tot
Rottum te behandelen als één groot Nationaal Park. Dit
is geen hersenschim en de kansen op verwezenlijking
laten zich reeds duidelijk onderscheiden.
Omtrent het ontstaan en voortbestaan van de duinen
zijn wij véél beter ingelicht dan honderd jaar geleden
en vooral de twintigste eeuw heeft ons de deugden en
de kwetsbaarheid van deze „Woestenij" leeren kennen.
Wij weten nu, dat, wanneer wij van de duinen niets meer
vergen, dan wat er redelijker wijs van verwacht kan
worden, zij ons zullen verbazen door een bijzonderen