HOOFDSTUK IV
DE DUINWATERLEIDINGEN
Amsterdam in 1850: „Uit de groote vuile „wa-
terhaalders"waarin het Vechtwater, zoo als
het uit de rivier in het schip liep, werd aange
voerd, werd het in nog vuiler waterleggers
overgepompt, die in de stadsgrachten lagen.
Daaruit werd het dan weder in kleine emmer
tjes opgepompt, die soms, vooral bij langduri-
gen winter, 20 cent per stuk kostten, waarvoor
men dan dikwijls nog slechts ijsklompen kreeg!
Een „gang water", „twee emmertjes" was een
groote emmer vol: de arme waschte zich dus
met een paar theekopjes vol water en liet het
nog even staan voor den volgenden keer. Dui
zenden kruiken water werden jaarlijks voor de
meer welgestelden ingevoerd uit de pomp op de
Mariaplaats te Utrecht, opdat men althans zui
ver water had om te drinken, of men dronk
mineraalwater uit Duitschland"
elfs wanneer we in aanmerking nemen, dat vele Am
sterdammers hun toevlucht konden nemen tot regen
water of sneeuwwater, dan nog moeten we het als een
wonder beschouwen, dat de bevolking van de hoofdstad
kon blijven bestaan. De morbiditeit en de mortaliteit
waren dan ook zeer hoog.
Na 1850 verandert dit als met een tooverslag. Dat was
te danken aan het geniale inzicht en het onverdroten
doorzettingsvermogen van den grooten Amsterdammer
en Nederlander Jacob van Lennep. Wanneer we Ferdi-
nand Huik niet meer lezen en Klaasje Zevenster vergeten
is, dan leeft Jacob van Lennep nog bij de Amsterdam-
59