plant zich ook reeds heeft gevestigd. Langs de hellingen
staat hier en daar een enkele Lijsterbes en ook al een
paar berkjes. Zou, nu de schapen het veld geruimd heb
ben, deze heide toch weer overgaan in berkenbosch?
Waarom ook niet: eiken-berkenbosch, zoowel in de kalk-
arme- als in de kalkrijke duinen, kan het eindpunt van
de ontwikkeling zijn, de climax.
Op veel plaatsen vinden we kruipwilgwoud, afwisselend
met het heidebosch. En ook, maar dat is meest op de
lagere plekken, komt de Gagel een plaats opeischen.
Vooral in het Schoorlsche en op Terschelling. Vreemd
genoeg heeft de Gagel zich op Texel niet kunnen doen
gelden. Hoe komt dat nu weer?
Ik sprak hiervoor reeds van grasduinen. De biestarwe-
duinen en de helmduinen zijn grasduinen. Als we nu van
den zeereep landwaarts gaan, dan ontmoeten we naast
het struikgewas allerlei gras en kruid. De helm blijft
ons vergezellen, het heele duin door, maar krijgt een
armelijk aanzien, zoodra zij het voedsel van het kalkrijk
duinzand gaat ontberen. Op den kam van den windkuil
krijgt zij dat opeens weer, doordat uit de diepte van den
kuil zand wordt aangevoerd, dat nog niet ontkalkt was.
Als je een werkzaam paraboolduin van de lijzijde na
dert, dan zie je dien helmkam afsteken boven het front
van den heuvel. De helm brengt het stuivende zand tot
rust en dat vormt dan een breeden zoom langs den kam.
Deze „stort-zóne" bedekt de planten, die er eerst groei
den. Wij zagen de duinroos daar den strijd voeren. Lich
tere zand- en stofdeeltjes komen eerst verder langs de
helling tot rust. De planten in die „strooi-zóne" kunnen
het soms nog jaren uithouden. Aan het eind van het
Alesiapad door de Bleekersvallei op Texel heb ik zoo'n
duin al twintig jaar in observatie. Het grootste deel van
de helling is nog dicht begroeid met kruipwilg, duin
roos, kraaiheide, dauwbraam, kamperfoelie, een enkele
lijsterbes, veel eikvaren, mannetjesvaren. Ter halve
hoogte een groepje Pyrola, naar beneden toe al dich-
41