lijke beloop van de duinvorming; ze vloeken er niet
mee. Dit kan niet beweerd worden van de eveneens kunst
matige strandvalleien op Vlieland en Terschelling, de
zoogenaamde Kroonspolders. Wel kunnen we die waar-
deeren als voorbeelden van noeste vlijt en taaie volhar
ding bij onze duinopzichters en arbeiders.
Taaie volharding wordt ook betoond bij de pogingen
tot dichting van de Kleine Slufter op Texel. Daar heb
ik nu al ruim een halve eeuw naar gekeken. Het wil
maar niet gelukken. Daarover bedroef ik mij geenszins,
want ik houd van de Sluftervlakte zooals zij reilt en
zeilt. De Sluftervlakte is zelve ook een kunstproduct.
Zij ligt tusschen den Zanddijk, die in 1630 werd aan
gelegd om het oude Texel te verbinden met Eijerlandsche
Vuurtorenduinen en den Stuifdijk, die 1500 M. meer
Westwaarts gemaakt is in het midden van de 19e eeuw.
De afsluiting gelukte niet geheel en de breede strand
vlakte tusschen beide dijken (die elk al vrij spoedig een
duinachtig uiterlijk kregen), kwam bij eiken hoogen
vloed onder water en bij eb vloeide dat weg door twee
afvloeiingsopeningen, die heeten in de taal van het
strand „slufters". Bij iedere eb zie je de achtergebleven
strandplasjes leegloopen door dergelijke slufters. Dat
Texelsche geval liep dan bij eb droog door twee van die
Slufters: de Groote en de Kleine Slufter. De Groote
Slufter is vrijwel vanzelf gedicht, daar heeft de verhee
ling van een zandbank bij geholpen. Maar de Kleine
blijft zich hardnekkig verzetten en bij ieder getij stroomt
de zee in en uit de Sluftervlakte, nu eens meer, dan weer
minder. Bij felle stormvloeden wordt zelfs het duin van
den Zanddijk stevig aangetast. In de Sluftervlakte zelve
wordt de bodem door wind en water omgewerkt, door
planten en dieren bevestigd en zoo krijgen we daar een
allermerkwaardigst complex van al of niet begroeide
slibvlakten, zandplaten, schelpenbanken, tijdelijke zoet
waterpiassen, zilte stroomen en plassen.
Op het eerste gezicht lijkt het een woestenij, maar er
26