ming en het voortbestaan van echte zeeduinen waar te
nemen, vooral Texel en Terschelling. Het mooist is wel
Texel tusschen strandpaal 24 en 26. Het strand is zeer
breed: van den ouden duinvoet tot de laagwaterlijn wel
300 Meter. Soms vinden we er drie of vier aanspoelsel-
strooken achter elkander. Dit aanspoelsel bevat van alles
en nog wat: losse schelpen, schelpdoozen, leege ho
rens, schelpen en horens met de dieren er nog in, dood
of levend, kalkgruis en dan allerlei planten en dieren
van microscopische wieren af tot walvisschen toe. In
die afvalmassa broeit en ziedt het van leven van schaal
dieren, wormen, insecten en op dat alles werkt weer
het onzichtbare millioenenheir van bakteriën, die met
elkaar die organische massa afbreken tot eenvoudiger
stoffen, die te pas komen om nieuw plantenleven te
onderhouden. Zonder die aanspoelselmassa zouden nieu
we duinen niet zoo gemakkelijk kunnen ontstaan. Vóór
1932 spoelde veel zeegras aan, thans ten gevolge van de
zeegrasepidemie, niet meer en dat zal wel niet zonder
invloed blijven op de vorming van strand en duin.
De wind en het water brengen zaden en wortelstokken
aan van allerlei planten. Sommige hebben een uitmun
tend drijfvermogen en taaien levensduur en daaronder
blinken in de eerste plaats wegens hun bewonderens-
waardigen bouw de vruchtjes van de zeeraket uit met
hun drijfmantel op de manier van cocosnoot. Hun harde
opperhuid maakt het ook nog mogelijk, dat de wind
hen over hard strand voortrolt en zoo komen ze licht
terecht in de bovenste aanspoelselzöne dicht aan den
duinvoet. Wanneer nu regen en dauw meehelpen en mis
schien ook nog wat zoetwater uit het duinlichaam, dan
schiet binnen korten tijd een flinke struik op, prachtig
rijk bloeiend op de manier van pinksterbloemen.
Ze bloeien tot laat in het najaar, kunnen een tijdelijke
besproeiing met zeewater of zelfs een korte onderdom
peling doorstaan. Maar als eenjarig gewas sterft de
plant eindelijk af, na eerst zijn vruchtjes aan de golven
16