been sneed met zijn pennemes. Ook andere
materialen wist hij te gebruiken: het loof der
boomen, evenals de in de lucht vliegende vo
gels, knipte hij van papier en de daken van
boerenhuizen vervaardigde hij van stroo.
Voor den volkskunstenaar is het materiaal
bijzaak, het onderwerp hoofdzaak; hij is er
trotsch op alles te kunnen maken wat hij ziet,
zooals „Ons Katoken die woont in de Lom
baardstraat" uit het Vlaamsche lied.
Bavelaar had oog voor schaduwvalling en
perspectivische verhoudingen en voor de
compositie van zijn tafereelen. De levendige
voorstelling, gepaard aan een uiterst nauw
keurige verzorging der onderdeelen, geven
zijn werk een zoo eigen cachet, dat een van
zijn zoons, die het werk van zijn vader na zijn
dood wilde voortzetten, wel falen möèst.
Wel bleef deze tak van volkskunst bestaan.
Uit het midden der vorige eeuw is nog re
liëfwerk uit hout en kurk bekend.
Cornelis Bavelaar x) heeft altijd op de grens
der armoede geleefd. Geboren als zoon van
een steenhouwer werd hij timmermans
knecht, wat hij tot zijn acht-en-twintigste
jaar bleef. Toen vestigde hij zich als zelf-
1) De levensbijzonderheden van Bavelaar zijn ont
leend aan het artikel van G. J. Blees Kzn. in „De
Vrouw en haar Huis", VII, (1912), 153—157.
57