HOOFDSTUK IV
SCHEEPJES
B ijna elke week gingen wij naar het schip
kijken, dat de oude matroos gemaakt had.
Dan vroegen wij kleine critische duivels
die we waren waar de kluiver was en de
bovenbramstreng, al de benamingen, die we
bij Marryat gelezen of bij toeval gehoord
hadden. Maar wij trokken altijd aan het
kortste eind van die touwen, waarvan er
nooit een ontbrak.
Dan hield hij ons één van zijn vier groote
schelpen aan het oor, opdat we de zee zou
den hooren ruischen en vertelde ons over zijn
reizen. Een goed verteller was hij niet; daar
om had hij misschien zijn herinneringen wil
len vastleggen in „het schip", dat met alle
zeilen bij over het spiegelgladde oppervlak
van een mahoniehouten tafeltje voer, waar
het in weerspiegeld werd.
Schier elkeen, die op een zeilschip had ge
diend, hetzij als bootsman of als stuurman,
hetzij als timmerman of als matroos, hield de
herinnering aan dien tijd levendig door, zoo
getrouw mogelijk, het schip waarop hij ge
varen had, uit hout te snijden en van zeilen
28