eens algemeen in ons land gebruik, want ook deze kleine, angstig wapperende vlam metjes waren een herinnering aan de groote vuren waar de jeugd over heen sprong, zoo als in de vorige eeuw nog geschiedde bij de Sint Maartensvuren van St. Oedenrode. De kinderen zongen erbij: Kaarsies, kaarsies drie aan een. Springen wij er over heen; Al wie daar niet over kan, Die en weet er nou niemendal van of: Koningskaarsje Lik me laarsje Koningskaarsje beentje, Al wie daar niet over kan Dien gooi ik met een steentje. Al werden na de hervorming deze kaarsen niet meer gewijd, naam en vorm wekten toch ergernis bij menigen kerkeraad, die het kaars- jespringen rangschikte onder de „godtloos- heden en insolentiën, die tot schande der joncheydt" geschiedden. Op hun aandrin gen verboden stedelijke regeeringen den kaarsemakers zulke „superstitieuse koninkx- kaarsjes" te maken en uit te deelen. Ook het plaatsen van de koningskaarsen voor de vensters der huizen werd wel in dit verbod betrokken. Zoo vaardigde de stads- regeering van Utrecht in 1616 een plakkaat 16

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 19