Jona uit op het droge", en dus drukt Weima een priem in den kop van het dier en Jona - een mannetje van hout - wordt uitgeworpen. In de meeste van zijn werken breekt de dyna miek van het gebeuren als het ware door den ernst van het gegeven heen. De plotse drift van Saul, die zijn speer werpt, de speer die nog natrilt in het hout boven David's hoofd, die van schrik zijn harp laat vallen; de waar schuwend opgeheven hand van Nathan, die den koning Saul maant om zijn woord ge stand te doen en de grommende leeuwen in den kuil, die nog dreigen, in tegenstelling tot de andere dieren, die rust gevonden hebben aan de voeten van Daniël, zijn hier spreken de voorbeelden van. Zooals de laat-Middeleeuwsche schilder zich Jeruzalem voorstelde als een ommuurde stad met nauwe straten en in het midden een br'eede markt en de Romeinsche soldaten als krijgsknechten zag, zoo zijn ook de figuren van Weima natuurlijk niet costuumkundig juist, maar gaan doorgaans terug op de her innering aan Bijbelsche prenten uit de vorige eeuw. Want Weima nadert de zeventig. In zijn jeugd heeft hij als potschipper gevaren en als „Jan Potskipper" kent hem nog een ieder, hoewel hij al lang niet meer vaart, maar een winkelnering drijft. 10

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 13