HOOFDSTUK VII DE ZOOMEN VAN UTRECHT EN DE VELUWE In het Utrechtsche en Geldersche overweegt een vorm van buitenplaats die wij tot nu toe niet veel zijn tegengekomen. De buitens van Kennemerland en de zuidelijke geestgronden, de Vecht en het Gooi waren grootendeels zomerverblijven van stedelingen die het genoeglijk landleven opzochten, in Utrecht treffen wij voor het eerst in grooten getale de echte landhuizen aan, de woonzaten der landheeren, die misschien wel in de hoofdstad of de hofstad een stadswoning als filiaal bezaten, maar die toch in de landelijke omgeving leef den. Al waren zij geen landman, over het feit dat zij landjonker waren, behoeft geen twijfel te bestaan. Veel heerlijke rechten waren er nog verbonden aan hun be zittingen, samen met een uitgebreid grondgebied, boerderijen en jonge ontginningen. Tusschen deze landheerlij kheden vinden wij natuur lijk verspreid de kleine jachthuizen met boschgebieden, en, vooral in de omgeving van de provincie-hoofdsteden Utrecht en Arnhem, toch weer een aantal stedelijke buitenhuizen. Deze verzameling zeer verschillende buitenverblijven treffen wij natuurlijk weer aan in het lage land of precies op de grens van hoog en laag. Boven op den Utrechtschen heuvelrug en op de hooge, woeste Velu- we woonden geen heeren, daar vond men slechts de kleine boerennederzettingen, gescheiden door hun uit gestrekte heidemeenten. Op de kaart schijnen wij twee uitzonderingen te zien, het Loo bij Apeldoorn en Staverden bij Leuvenum. Maar het is slechts schijn, want Staverden ligt in het dal van de Leuvenumsche beek, omgeven door rijke eikenbeplantingen die op de schrale grintheuvels zeker 93

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 91