N a alles wat wij in de vorige hoofdstukken gezien
en besproken hebben, zal het geen verwondering wek
ken dat de hooge zandgronden van het Gooi en de
heuvels bij Soest en Amersfoort tot diep in de i ge eeuw
geen buitenplaatsen hebben gekend. De stedeling die
een zomerverblijf zocht, was gesteld op vochtiger,
vruchtbaarder gronden en op den hoogen grond
huisden de dorpsgemeenschappen van Hilversum, Bus-
sum, Laren en Blaricum, Soest en Leusden. De goede
bouwlanden waren dus in zeer kleine smalle strookjes
verdeeld in handen van honderden kleine hoofdige boe
ren de heidemeenten en de meentbosschen, de gras
landen bij de Zuiderzee, in de richting van Eem, en ten
westen van Bussum waren gemeenschappelijk bezit,
waar de geërfden het recht hadden hun vee in te scha
ren. Hoe machtig deze dorpsgemeenschappen waren
blijkt wel uit hun voortbestaan tot den huidigen dag
het gemeenschappelijk bezit heeft veel van zijn betee-
kenis verloren, maar de vergadering van Erfgooiers is
nog steeds een lichaam waar rekening mee moet wor
den gehouden
HOOFDSTUK VI
DE SCHOONE RANDGEBIEDEN VAN
GOOI- EN EEMLAND
Vóór het midden van de 19e eeuw was de heide,
bijenland en zwerf terrein voor de toen als mestprodu-
cent onmisbare schapen, een belangrijk onderdeel van
het dorpsbezitzonder schapenmest en plaggen zou
het bouwland waardeloos zijn geweest. Gesteld dus dat
een 18e eeuwer een buiten bij Laren had willen stich
ten, het zou hem vrijwel onmogelijk zijn geweest de vijf
of tien hectaren te verkrijgen. Op de bouwlanden, de
enken, zou hij met ten minste twintig, misschien zelfs
vijftig kleine eigenaren, alle even behoudend en gesle
pen, hebben moeten onderhandelen, en had hij zijn
81
6