Fig. i. Bergerbosch.
De stedeling die rondzwerft in de poldergebieden
waar de buitenplaats nog aanwezig is, of waar nog
duidelijke overblijfselen zijn, wordt getroffen door de
schoonheid, die de bewoner uit gewoonte dikwijls niet
meer waarneemt. De hooge boomranden, strak be
grensd, doen de open weiden en bouwlanden er tus-
schen nog zonniger schijnen, de uitzichten winnen aan
diepte door de omlijsting van groen, de door lanen
omsloten ruimten zijn heerlijk rustig van verhouding.
Het geheel ademt de sfeer vanhier woont de mensch
die van zijn omgeving weet te genieten.
Anders doet het buiten zich voor op de iets hoogere
zandgronden, op de geestgronden en in de Geldersche
Vallei, den Achterhoek en tusschen Apeldoorn en den
IJsel. Daar is de buitenplaats dikwijls veel jonger dan
het landschap waar hij ingebed ligt; er is geen zoo
sterke eenheid met de omgeving. Willekeurig strekken
zich tusschen de akkers en weiden de lanenstelsels en
boschperceelen uit, opgebouwd volgens een vast stra
mien, dat aansluit op het allesbeheerschend punt
het kasteeltje met zijn voorhoven en tuinen. Daar
is niet de stedeling genieter van het landleven, maar
de landheer heeft de omgeving aan zich onderwor
pen. Het meest bekende voorbeeld hiervan is wel het
lanenstelsel van Middachten; even fraai maar veel
8