de Nederlander uit de Gouden Eeuw zich zijn buiten wenschte en wat er later van is geworden, thans moeten wij nagaan welke beteekenis de buitenplaat sen hebben in het landschap. In het Westen van Nederland, waar de vroegere veenmoerassenenlage kleigebieden, soms via vervening, tot open weidegebied en bouwpolder zijn ontgonnen, heeft het grondbezit van de stedelingen en hun liefde voor het „vermakelijke landleven" geleid tot het stich ten van de buitens annex boerderij, soms tot de heeren boerderij. Daar is wèl het belang van de bodempro ductie ten volle in erkend, maar tegelijk wijst de aanleg erop dat de mensch niet van brood alléén kan leven (en evenmin van boter, melk en kaas)De hoeve of het huis is omgeven door beplantingen, die in hun een voudige strakke begrensdheid één zijn met het om gevende strak ingedeelde land. Geleidelijk zijn deze boomgroepen uitgegroeid tot zware massieven, die aan onze mooie poldergebieden een relief geven, dat de i ge eeuwsche inpolderingen missen. Want daar gaf het gewin de eene vogel in de hand, die alle andere vogels als waardeloos beschouwt den doorslag. Denkt u eerst aan de Beemster, waar de wegen royaal van breedte zijn, zoodat de boomrijen prachtig konden uit groeien, waar de boerderijen (van de Heeren tegelijk hun buitenverblijven waren, met rijke boomgaarden, omgeven door boomsingels tusschen twee grachten. Daar is zelfs van den eersten dag af rekening gehouden met het ontstaan van de dorpskernen, waarvoor plein tjes werden aangelegd bij de kruispunten van de hoofd wegen. En vergelijkt u dien polder nu met den Prins Alexanderpolder en den Zuidplaspolder. Daar liggen geen buitens, daar is alles op doelmatigheid en land bouwtechniek ingesteld, waarbij vergeten is dat welis waar de landbouwmachine geen invloed ondergaat van zijn omgeving, maar dat de landbouwer recht heeft op het genoeglijk vlieden van zijn rustig leven". 7

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 5