HOOFDSTUK IV
HET ZEGEPRALEND DUINGEBIED
Onder de boeken gewijd aan de 18e eeuwsche buitens
neemt dat over het „Zegenpralend Kennemerland"
wel een bijzondere plaats in. Want niet alleen heeft
Matthaeus Brouerius van Nidek in zijn uitgave van
1729 een stel uitmuntende gravures bijeen gebracht
met „tuin-gezigten", hij geeft ook een behoorlijke be
schrijving, en hier en daar zelfs nauwkeurige platte
gronden, door den „lantmeter" in Rijnlandsche voe
ten geteekend. Die plattegronden zijn voor hen die
werkelijk iets te weten willen komen over de buitens
zoo belangrijk, omdat er minder mee gesmokkeld kan
worden dan met de illustraties.
Aan den titel van dit boek ontleent hoofdstuk vier
zijn naam, hoewel 't lang niet de eenige bron van ge
gevens is. Slechte gravures en overdreven beschrijvin
gen in versvorm geeft Hollands Tempe van Abraham
Rademaker, terwijl voor het zuidelijker deel van het
duingebied afbeeldingen te vinden zijn in de series
kopergravures van Pieter Schenk, in Rijnlands fraaiste
Gezigten van Abraham Rademaker 1732in de plaat
werken van Daniël Stoopendaal, Jan v. d. Avelen, van
Valck, Comelis Danckerts en vele anderen.
In Kennemerland lagen de buitens der Amsterdam-
sche en Haarlemsche kooplieden en regenten bijna zij
aan zij, ten zuiden van Bennebroek vermindert het aan
tal, een grooter percentage wordt daar gevormd door
oude kasteeltjes met nieuwen parkaanleg, voorbij Lei
den echter beginnen weer aaneenrijingen van buitens
in Wassenaar, Voorschoten, rondom Den Haag tot diep
in 't Westland. Van deze tallooze buitenplaatsen is
slechts een gering aantal voor ons bewaard gebleven.
Bij het afgraven van de binnenduinen tot bollenland
zijn er vele gesneuveld, in 't Westland zijn de groote
48