Nederland telde ongetwijfeld te zelfder tijd eenige
duizenden buitenplaatsen, gemiddeld een hectare of
vier tot tien groot, soms, met de bijbehoorende boer
derijen meegeteld, tot honderd hectare naderend.
Slechts zeer weinige daaronder besloegen als park een
groot oppervlak, en aan die enkele is de herinnering
levendig gebleven. Die grootste buitens, in onze oude
boeken steeds vergeleken met Versailles en dikwijls
daarboven geprezen, hebben wij bijna alle te danken
aan één man, den Franschen réfugié Daniël Marot,
„architect van Zyne Conl. Majt. van Groot Brittan-
nien", d.w.z. van onzen Stadhouder-Koning Willem III.
Voor dien Prins ontwierp hij de tuinen van Het Loo,
in samenwerking met den tuinman Christiaan Pieter
van Staden, den architect Jacob Roman, den beeld
houwer Romeyn de Hooghe en den fonteinmaker Van
Cleeff. Van dien grootschen aanleg is helaas, tenge
volge van verwaarloozing en verlandschappelijking,
niets over gebleven. Een groot plan voor de tuinen van
het Huis te Dieren werd niet uitgevoerd, evenmin als
een vergrooting en omwerking van het park bij het
Huis ten Bosch.
Gelukkiger was Marot, en zijn wij, met de parken
van het Huis te Zeist, (fig. 10) eigendom van Willem,
Graaf van Nassau-Odijk, en het Huis te Voorst, schen
king aan Arnold Joost van Keppel, Earl of Albemarle.
Van die twee groote scheppingen zijn hier vogelvlucht
perspectieven bijgevoegd, geconstrueerd naar de staf
kaart en de oude gravures.
Het Huis te Zeist werd gebouwd in 1686, ter ver
vanging van een oud slot, dat in het rampjaar 1672
was vernield. Kasteel en tuinen liggen, zooals het
behoort, in het lage, vruchtbare land; de hoofdas
van het voorplein, een laan met vier rijen boomen,
zet zich voort aan de Noordzijde van den weg
UtrechtRhenen, door het tegenwoordige dorps
centrum van Zeist, vier kilometer ver tot vlak bij de
33
3