de Duitsche parken vond men hier nauwelijks eenige
ruimte voor sport en inspannende spelen. Bij de her
bergen kolfde het jonge volk, de ouderen in het
buiten waren als goede Nederlanders te verstandig
om zich te vermoeien.
Met den invloed van Versailles was de verwording
ingeluid, de plattegronden werden hoe langer hoe ge
compliceerder en hoe wonderlijker om de veelheid van
tuinornamenten te kunnen bergen, slangenlijntjes
deden hun intrede. Deze rococostijl ging kort voor de
Fransche revolutie over in een romantischen land
schapstijl die ons land omstreeks 1810 bereikte, en
zich onder Engelschen invloed langzaam ontwikkelde
tot den grooten landschapstijl van de 19e eeuw, den
stijl van Petzold, van de Zochers en van Leonard
A. Springer.
Onze groote buitenplaatsen zijn voor een klein ge
deelte nog in de renaissanceperiode aangelegd, soms ter
vervanging van middeleeuwsche kasteeltuinen, en in
de 17e eeuw of het begin van de 18e, dikwijls door
Jacob Roman of Daniël Marot omgewerkt en uitge
breid tot barokpark. Uit den rococotijd dateeren veel
van de kleine tuinen rondom de steden. Van de roman
tische buitentjes hebben wij bijna geen restanten over.
Maar de landschappelijke buitens zijn weer legio,
soms in dien stijl aangelegd, dikwijls als verlandschap-
pelijking van uit hun kracht gegroeide barokparken.
Twickel en de buitens aan de Vecht, de Voorst en
't Loo, Waterland en Elswoud, Duin- en Kruidberg,
Spanderswoud en Gooilust, Soestdijk en Rozendaal,
overal is de barokaanleg omgewerkt door het wegkap
pen van de lanen tot er klompjes boomen overbleven,
de rechthoekige vijvers en kanalen zijn tot slangenlij-
nen vergraven, men heeft „om een algemeene berispin-
ge te ontgaen het geweld der mode gevolgd, al quam
die buitensporig te woeden".
En op die wijze is veel dat typisch Nederlandsch was,
30