sloten grond. Derhalven moeten paden, lofwerken,
cieraden, enz. na gelykmatigheid zodanig geschikt zijn,
dat alles malkanderen ondersteunt, nergens mis-stand
geeft en geen stopping maekt, want het te kleine aen-
gelegde zal het bijstaende grooter doen schijnen en in
tegendeel zal het te groote het bijstaende te veel ver
kleinen en stoppinge veroorzaeken, hetgeen beide zeer
zal misstaen.
Nog moet in agt genomen worden, dat alles zodanig
aengelegt word, dat men in de wandelingen de grootte
van de vermaekplaets niet kan bespeuren. Daerom zal
men weinige doorgaende gezigten en alsdan nog in de
lengte der plaetze maken, ook de laeningen en cieraden
op verscheide manieren schikken.
Fonteinen worden zoowel in open, als onder belom--
merde of meerder besloten plaetzen gestelt; na de
afstant en ruimte der plaets van de welke ze bezien wor
den, moeten dezelve dikker en hooger sprongen geven.
Groepen van twee of meerder beelden worden in
minder ruimte van doorgesnede laeningen als groote
waterbasseinen moeten hebben, tot cieraed geplaatst.
Nogtans moeten ze niet naeu besloten staan, opdat geen
stoppinge veroorzaken. Alles dat in open lucht geplaetst
word moet ten minste levensgrootte zijnom die reden
zal de Griekse Venus beter in zaelen en gaenderijen als
in open wandelingen en parterren voegen, naerdien
men de maet eens schoonen vrouwenbeeld niet mag te
buiten gaen. Onder vrouwenbeelden mag men Diana,
Ceres en krijgsheldinnen van kloeker maet nemen, om
dat haere lichaemsoeffeningen sterker gestel maken,
daerom ze ook niet zoo poezelig moeten zijn. Tot kloeke
mansbeelden zijn best genomen, die in de geschiedenis
sen Reuzen genaemt zijn, onder dewelke Mars en Her-
kules enz. gestelt worden (fig. 7). Deze moeten met
sterke muskulen en spieren, dog niet boven natuurlijk,
gemaekt zijn.
Rondom parterren die door heiningen besloten zijn,
23