linge, aen de andere zijde van het voorplein de tuinmanswooning. Het heerenhuis, hebbende een doorzigt over een daer agter leggende parterre en ruime vijver dewelke rondom met een beuken-scheerhegge beplant is. Aen wederzijde van het parterre en vyver, ook agter deze zijn plaetzen tot laeg-stamde vrugtboomen. De (buiten) laeningen, bestaende in hooge scheer- heggen. Ten einde van de wederzijdse zijlaeningen staet in het midden een groot beeld en aan wederzijden een lusthuisje, dog deze moeten zodanig geschikt zyn, dat alhier een doorzigt van drie zijden komt." Hierop volgen in het boek enkele hoofdstukken over de wijze van aanleg, waaruit voor het begrip van de oude buitenplaats de volgende opmerkingen belangrijk zijn: „Zonder eene algemeene berispinge te ondergaen kan niemand zig geheel het geweld der mode, al quam die buitenspoorig te woeden, onttrekken, maer het is ook dwaeslyk gewillig onder haere volstrekte slavernij te bukken. Nogtans ziet men dit bijzondere persoonen overkomen wanneer ze bij het aenleggen van lusthoven en gebouw de manieren van Koningen en vorsten, die blootelijk ostentatie in het oog houden, in het kleine tragten na te bootsen, schoon ze daer door weinig gemaks genieten maer vele kosten omtrent derzelver onderhoud bejaegen. Wie zal de landhuizen van onze Voorouders niet stel len boven onze hedendaegse? Als hij in aenmerkinge neemt dat zij de minste kosten, zoo in het aenleggen als onderhoud derzelve, om een aengename rust te genieten, beoogden. Daerom timmerden ze doorgaens op verwelfsels en maekten weinige verdiepingen, daer in ze niet meer, nog grooter kozijnen stelden als tot lucht- en ligtscheppinge vereist wierden. Hunne muuren waren veeltyds dubbelde en van 18

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 16