der ooft geschikt zou wezen om gepiukt te worden De zeegroene koepel deed zich nu weldra op. Hij scheen vrij ruim te zijn, en had nog een klein bijkamer tje, met een schoorsteentje en een vuurplaat om water op te koken, een tang, en een kastje daar niets in was alle deze wonderen begreep Bruis reeds op een afstand. De koepel zelf ging met een trapje op." Het verdere verhaal kennen wij allen j wij zijn echter verbaasd omstreeks 1839 een tuinkoepel, zooals wij dien van de Vecht in 1720 kennen, nog als een zeer normale uitrusting van den buitentuin aan te treffen. De stan- dariseering van de optrekjes als koepel, blijkt ons wel sterk uit figuur 63 en 64, beide naar gravures uit de „Amsterdamsche Buitensingel" van Daniël Willink (1723). Daar zien wij ook dat vele van de buiten tuinen nauwelijks grooter waren dan de huidige volks tuinen. De buitentuin dien Beets beschrijft is natuurlijk een romantische, met „een klein treurcypresje op een smal gazonnetje", Willink toont ons tuinen in 18e eeuw- OTTERSPAO (b'J OEI WETERING Fig. 64. 130

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 128