HOOFDSTUK I HET IDEALE BUITEN VAN DE 17E EN 18E EEUW "Voor velen van ons, die de vacanties doorbrengen op de Veluwe of in het Gooireservaat, rondzwervend in wat naar onze meening ongerepte natuur is, blijft het moeilijk te begrijpen dat onze voorvaderen genoegen vonden in een stijf-deftig buitentje gelegen in het kale polderland, met geschoren hagen, gefatsoeneerde hoo rnen en keurige broderievakken, gevuld met bonte bloemen. Maar zij, die gepoogd hebben te wonen op de woeste heiden, en daar serieus hebben getuinierd begrijpen al iets meer van die voorkeur. Om echter geheel in de sfeer te komen, zal ik in de volgende pagina's aan het woord laten een typisch Nederlander van de 18e eeuw, Pieter de la Cour van der Voort. Ondanks, of mis schien ten gevolge van zijn deels Franschen naam blijkt deze oude tuinbaas-millionnair alle Nederlandsche deugden te bezitten, de redelijkheid en de spaarzaam heid, de bedachtzaamheid en toch ook den durf om groote nieuwe werken aan te pakken. Onder de tuin- schrijvers van zijn tijd is hij een van de zeer weinigen die niet verdwaalt in een oneindig aantal recepten voor latwerken en loofgangen, broderies en parterres, maar die duidelijk en kernachtig de grondbeginselen be handelt. Uit zijn werkBijzondere Aenmerkingen over het aanleggen van pragtige en gemeene Landhuizen, lust hoven, plantagien en aenklevende cieraden, alles in den tijd van vijftig jaeren ondervonden, aengetekent, om standig beschreven en met daer toe benodigende Plae- ten opgeheldert. Te Leiden, bij Abraham Kallewier, Jan en Herman 13

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 11